Skip Navigation LinksNieuws

Nieuws
17 augustus 2016
Financieel gedreven RO-wethouder is karikatuur
Jan Fokkema: "Het is wat mij betreft veel te kort door de bocht om te stellen dat de financiële drijfveer van gemeenten bepalend is geweest voor de ruimtelijke inrichting van Nederland."

Dit artikel verscheen op 22 juli op Stadszaken.nl

Dat financiële motieven de ruimtelijke inrichting van Nederland bepalen, zoals Pieter Hendrikse op Stadszaken suggereert, vindt NEPROM-directeur Jan Fokkema te ver gaan. Dubbele petten zijn een probleem, maar actief grondbeleid is soms noodzakelijk

'Het tweepettenprobleem waar Jeroen Hatenboer op wijst, is heel reëel', zegt NEPROM-directeur Jan Fokkema. Maar dat financiële motieven de ruimtelijke inrichting bepalen, zoals Pieter Hendrikse op Stadszaken suggereert, vindt hij te ver gaan. 'Vooral binnenstedelijk kan actief grondbeleid gewenst zijn.'

VVD-wethouder Jeroen Hatenboer van Enschede wil van zijn grondbedrijf af. Het 'tweepettenprobleem' waar hij in vakblad ROm op wijst, is heel reëel. Een gemeente moet ruimtelijk beleid voeren om tot een optimale ruimtelijke ontwikkeling te komen. Wanneer je een gemeentelijk grondbedrijf hebt en geld kunt verdienen met gronduitgifte, dan kun je als gemeente gemakkelijk in de verleiding komen om die doelstelling te laten prevaleren boven die van ruimtelijke kwaliteit. Ik vind dat een valide reden om in algemene zin terughoudend te zijn met actief gemeentelijk grondbeleid.

Toch zijn er best ook omstandigheden te noemen waar een actief gemeentelijk grondbeleid wel gewenst kan zijn. Bijvoorbeeld daar waar de omstandigheden zo ingewikkeld zijn dat private partijen niet in staat zijn of niet bereid zijn om de financiële risico’s van de grondverwerving te dragen.

Het gaat vaak om binnenstedelijke ontwikkelingen, met veel belangen, hoge verwervingskosten en de noodzaak van doorzettingsmacht om de boel aan de praat te krijgen. Als je als gemeente dan toch een gewenste ontwikkeling op gang wilt brengen, dan kan het noodzakelijk zijn om zelf de gronden (vaak met het daarop verouderde vastgoed) te verwerven.

Ook bij grootschalige, langjarige gebiedsontwikkelingen kan het zeer wenselijk zijn dat een gemeente mee-investeert en bijvoorbeeld samen met één of meer marktpartijen participeert in een PPS die de gronden verwerft.

Die financiële gemeentelijke betrokkenheid garandeert de private marktpartijen dat de gemeente er ook zelf alle belang bij heeft om de gebiedsontwikkeling voorspoedig te laten verlopen. Dat helpt om tempo te maken en bijvoorbeeld de renteverliezen niet onnodig op te laten lopen.

En dat financiële belang helpt ook om gemeenten bij de les te houden als er na verloop van jaren een andere politieke wind in de gemeente gaat waaien. Zo’n privaat contract maakt het dan minder gemakkelijk om vanuit de nieuwe raad een ontwikkeling stil te leggen of met nieuwe eisen te belasten die voor de marktpartijen niet hanteerbaar zijn.

Het is wat mij betreft echter veel te kort door de bocht om te stellen dat de financiële drijfveer van gemeenten bepalend is geweest voor de ruimtelijke inrichting van Nederland, zoals Pieter Hendrikse gisteren deed in een reactie op Jeroen Hatenboer.

Mijn ervaring is dat in de afgelopen periode ('Vinex') veel wethouders wel degelijk een uitgesproken visie hadden op waar het in hun gemeente in ruimtelijke zin naartoe moest en op de kwaliteit die zij daarbij wilden realiseren. Daarbij gebruikten ze grondverwerving om het initiatief naar zich toe te trekken, meer te kunnen bepalen dan ze met het publiekrechtelijk instrumentarium voor elkaar hadden gekregen, en gebruikten ze daarnaast de grond als flappentap om nog meer 'mooie dingen voor de mensen te doen'.

Op de keuzes die ze daarbij maakten, valt zeker het een en ander af te dingen, en dat doe ik op andere plaatsen regelmatig. Het gaat mij echter te ver om gemeenten als blinde geldwolven voor te stellen. Ik ben ook zeker niet van mening dat het Rijk terug aan het stuur moet, waar het gaat om bepalen waar wat ontwikkeld of herontwikkeld moet worden. Laat dat vooral over aan gemeenten in onderlinge afstemming en waar nodig met sturing vanuit de provincies.

Ik herken zeker het probleem dat Hatenboer schetst dat in een aantal regio’s de in het verleden verworven grondposities van gemeenten te sterk bepalend zijn voor de nu in regioverband te maken ruimtelijke keuzen. Daar dwingt de financiële situatie de gemeente om eerst een eigen grondpositie tot ontwikkeling te brengen, terwijl andere locaties in het nieuwe tijdsgewricht eigenlijk de voorkeur verdienen.

Dat vertraagt het herstel onnodig en leidt tot suboptimale keuzes. Ik kan me voorstellen dat het Rijk gemeenten tegemoetkomt die met dergelijke problemen worstelen, bijvoorbeeld door gemeenten langer de tijd te geven om die verliezen weg te boeken.

https://intern.neprom.nl/Nieuwsafbeeldingen/jan-fokkema/jan-fokkema1-286.jpg

Tags