Skip Navigation LinksNieuws

Nieuws
27 maart 2019
5 tips voor provinciaal woningbouwbeleid
Het woningtekort blijft verder oplopen, tot 263.000 woningen in 2030. Nu de Provinciale Statenverkiezingen achter de rug zijn en de collegevorming op gang komt, rijst de vraag: wat gaan de nieuwe provinciebesturen daaraan doen?

Zo doen provincies het deze ronde beter - door Friso de Zeeuw (praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling TU Delft en Geurt Keers (adviseur en wonen en ruimtelijke ordening) 
   
Het woningtekort blijft verder oplopen, tot 263.000 woningen in 2030. Nu de Provinciale Statenverkiezingen achter de rug zijn en de collegevorming op gang komt, rijst de vraag: wat gaan de nieuwe provinciebesturen daaraan doen? Friso de Zeeuw en Geurt Keers geven tips voor een beter woningbouwbeleid in de komende vier jaar. 

In de afgelopen collegeperiode deden de provincies algemeen gesproken weinig om het woningtekort terug te dringen. In de eerste drie jaar van de nu afgelopen zittingsperiode van de Provinciale Staten stonden ze zelfs voornamelijk op de rem. Ze handelden alsof het nog crisis was en waren benauwd dat ‘voor de leegstand’ zou worden gebouwd. Het laatste jaar hebben de provinciebestuurders hun houding eindelijk voorzichtig aangepast, maar het kan nog stukken beter. Provinciebesturen bouwen niet en maken geen bestemmingsplannen. En toch kunnen ze het verschil maken. De maatregelen liggen voor het oprapen; het is vooral een kwestie van politieke wil.  Hier vijf van deze maatregelen.

1. In de eerste plaats: stap af van de rigide planningslijsten met bouwplannen; maak de planning flexibel en dynamisch. Bevorder samenwerking tussen overheid en marktpartijen. Zwolle en Alkmaar zijn inmiddels goede praktijkvoorbeelden. De meeste provincies (vooral die in de Randstad) legden een maximum aantal te bouwen woningen per gemeente op. Popte tussentijds een nieuw plan op dat de gemeente wilde honoreren, dan moest zij eerst een ander plan ‘inleveren’. Want dan klopte de provinciale kassabon weer. Deze praktijk staat daarom bekend onder de naam ‘kassabonplanologie’.
 
2. Punt twee. Laat het fanatieke figuurzagen achterwege bij elk kleiner of groter bouwplan dat buiten de rode lijntjes van ‘bestaand stedelijk gebied’ gaat. Neem een groter gebied in ogenschouw en maak er een brede gebiedsontwikkeling van, waar bijvoorbeeld het groen en de biodiversiteit er in de omgeving van op vooruit gaan. Een instantie als Staatsbosbeheer doet graag aan zo’n gebiedsontwikkeling mee. Natuurlijk kennen we ook kwetsbare en gave landschappen waar je (woning-)bouw moet uitsluiten. Maar bouw daar dan ook geen windmolens en weides met zonnepanelen.
 
3. Ten derde. Verschuil je niet laf achter de Ladder van Duurzame Verstedelijking. Interpreteer de Ladder juist ruim, in het voetspoor van in een Tweede Kamer aangenomen motie. Maak bijvoorbeeld plannen voor 130 procent van de vraag, in de wetenschap dat een aanzienlijk deel van de plannen onderweg strandt of zwaar in de vertraging raakt. En maak op het niveau van de gemeenten - of beter nog- de regio afspraken, zodat niet elk plannetje door de bureaucratische Ladder-wasstraat moet. Bereikbaarheid en mobiliteit zijn dan vooraanstaande inhoudelijke criteria om potentiele woningbouwlocaties te wegen.    
 
4. Vierde punt. Houd meer rekening met de kwalitatieve woningvraag. Nederlanders - ook de meeste nieuwkomers - hebben een onuitroeibare voorkeur voor een grondgebonden woning, zeg maar een eengezinswoning met een tuintje. Bij één- en meerpersoonshuishoudens blijft dit type woning favoriet, in een rustige woonbuurt met veel groen. Beleidsmakers - ook bij de provincies - zint dat niet; zij hebben een voorkeur voor stedelijke appartementen in hoge dichtheden, want dat past binnen ‘het beleid’. Provinciebestuurders omarmen dan ook het adviesbureau Springco dat senioren een verhuizing naar een appartement wil opdringen en roept: ‘stop de bouw eengezinswoningen.’

Keer op keer blijkt uit onderzoek van grote, onafhankelijke onderzoeksbureaus als Rigo en AbF dat we ongeveer 70 procent eengezinswoningen moeten toevoegen en 30 procent appartementen. Dat strookt met de woonwensen. In grootstedelijke regio s wordt inmiddels in de omgekeerde verhouding gebouwd. De gevolgen blijven niet uit. Uit recente cijfers van de NVB Koopthermometer blijkt dat de verhouding tussen vraag en aanbod voor koopappartementen over het geheel genomen in evenwicht is. De markt voor koopwoningen vertoont daarentegen zware oververhitting. 
 
5. Vijfde en laatste punt. Ondersteun gemeenten met beschikbaarstelling van een financiële knelpuntenpot op locatieniveau en met (tijdelijke) beschikbaarstelling van experts. En dan bedoel ik experts zoals planeconomen; aan notaschrijvers heb je bij het versnellen van de woningbouwplanning niets. De meeste provincies zijn daar wel mee begonnen; in Utrecht staat de ploeg goed opgesteld, in Noord-Holland is die nog onzichtbaar en Zuid-Holland stelt ook externe expertise ter beschikking. 

https://intern.neprom.nl/Nieuwsafbeeldingen/neprom-bestuur/friso-de-zeeuw.jpg, https://intern.neprom.nl/Nieuwsafbeeldingen/neprom-bestuur/friso-de-zeeuw.jpg

Tags