Skip Navigation LinksNieuws

Nieuws
30 augustus 2023
Didam richting een ontknoping
Sinds het ‘Didam-arrest’ in 2021 is er veel onduidelijkheid over de gevolgen van de uitspraak voor een-op-een vastgoedtransacties. De Rechtbank Midden Nederland heeft hierover vragen gesteld aan de Hoge Raad.

Sinds het arrest van de Hoge Raad in de zaak 'Didam' (eind 2021), is er veel geprocedeerd over vergelijkbare kwesties. Dat ging met name over vragen als: kon deze vastgoedtransactie met de overheid een-op-een gegund worden? Hoe verhouden het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel zich tot elkaar? En: wat is het rechtsgevolg voor de onderliggende overeenkomst/levering als er eventueel in strijd met Didam gehandeld zou zijn?

Mogelijk komt er nu meer duidelijkheid over de gevolgen van het Didam-arrest. De Rechtbank Midden Nederland heeft namelijk een aantal vragen ter verduidelijking gesteld aan de Hoge Raad.

De vragen gaan o.a. over de rechtsgevolgen van het arrest voor de onderliggende overeenkomst, de relevantie van de datum waarop de overeenkomst gesloten is (voor of na het arrest) en de consequenties als de onroerende zaak nog niet geleverd was (voor het arrest). Het is nog onduidelijk wanneer we de antwoorden kunnen verwachten. NEPROM hoopt dat de vastgoedpraktijk straks geholpen is met de antwoorden.

Dit zijn de vragen die voorgelegd zijn aan de Hoge Raad:

1.            Zijn door de overheid gesloten privaatrechtelijke (koop)overeenkomsten met betrekking tot onroerende zaken, die niet conform de in het Didam-arrest genoemde procedurevoorschriften tot stand zijn gekomen, nietig, vernietigbaar of rechtsgeldig?

2.            Maakt het daarbij verschil of de overeenkomst voor of na 26 november 2021 (de datum van het Didam-arrest) tot stand is gekomen?

3.            Als het antwoord op vraag 2 ja is, wat zijn dan de rechtsgevolgen voor een overeenkomst die voor 26 november 2021 tot stand is gekomen, maar waarvan de levering op die datum nog niet heeft plaatsgevonden?

4.            Kan op grond van de aard van het goed redelijkerwijs worden aangenomen dat slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop?

5a.         Zijn er omstandigheden denkbaar waaronder de voor de in het Didam-arrest genoemde uitzonderingsmogelijkheid noodzakelijke openbare aankondiging door het overheidslichaam niet hoeft te worden gedaan?

5b.         Heeft het enkele niet voldoen aan het vereiste van de openbare aankondiging door het overheidslichaam al tot gevolg dat de overeenkomst nietig of vernietigbaar is?

5c.          Maakt het voor het antwoord op de vraag onder b. nog uit of het gaat om een overeenkomst die voor of na 26 november 2021 tot stand is gekomen?

6.            Indien het antwoord op vraag 1 luidt dat niet Didam-conforme overeenkomsten nietig zijn op grond van artikel 3:40 lid 1 BW, kan de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan een beroep hierop? Zo ja, welke omstandigheden kunnen daarbij een rol spelen?

NEPROM zal het antwoord van de Hoge Raad t.z.t. communiceren via het NEPROM-Bulletin. 


https://intern.neprom.nl/Nieuwsafbeeldingen/Hoge%20Raad.jpg, https://intern.neprom.nl/Nieuwsafbeeldingen/Hoge%20Raad.jpg

Tags