Skip Navigation LinksNieuws

Nieuws
19 februari 2021
Financiële bijdragen in de Omgevingswet
Nicolette Zandvliet, senior jurist NEPROM, heeft een blog geschreven over het nieuwe systeem kostenverhaal en financiële bijdragen (privaatrechtelijke en publiekrechtelijke variant) binnen de Aanvullingswet Grondeigendom.

De Aanvullingswet Grondeigendom kent een nieuw systeem van kostenverhaal en financiële bijdragen. Als onderdeel van de Omgevingswet treedt hij mogelijk 1 januari 2022 in werking. Het onderwerp kostenverhaal komt in deze blog niet aan bod. Het gaat daarbij om de verrekening van de kosten van de aanleg van voorzieningen van opbaar nut binnen een bepaald ruimtelijk plan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de aanleg van straten en riolering. In deze blog ga ik in op de twee soorten financiële bijdragen die de Omgevingswet kent. Die leerstukken zijn ruimer dan kostenverhaal. Het gaat om een 'privaatrechtelijke' en 'publiekrechtelijke' variant. Hoe werkt de afbakening? Binnen die kaders geef ik tot slot enkele aandachtspunten mee aan gemeenten.

Financiële bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied
Op grond van art. 13.22 Omgevingswet kunnen het college van burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten of onze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een overeenkomst over bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten bepalingen opnemen over financiële bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied op basis van een omgevingsvisie of programma. In het Aanvullingsbesluit Grondeigendom worden die activiteiten benoemd en geregeld in afdeling 8.5 van het Omgevingsbesluit. In art. 8.20 Omgevingsbesluit vind je de activiteiten waarover financiële bijdragen kunnen worden overeengekomen.

Hiermee heeft minister Ollongren beoogd het huidige art. 6:24 Wro beleidsneutraal terug te laten keren van eigenlijk nooit weggeweest. In de Omgevingswet heeft destijds minister Schultz van Haegen aanvankelijk besloten het artikel niet op te nemen in de Omgevingswet. Uit pagina 203 van de Memorie van Toelichting volgt, dat dit gemotiveerd en eigenlijk om goede redenen aanvankelijk was geschrapt. Ze overweegt: "Ook voor deze bijdragen bleek uit onderzoek dat het merendeel ervan betrekking had op bovenwijkse voorzieningen. Voor bovenwijkse voorzieningen geldt dat deze moeten voldoen aan de voornoemde criteria profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid. Het schrappen van deze bijdrage maakt de wetgeving eenvoudiger en kan tijdwinst opleveren bij onderhandelingen. Tegelijkertijd blijft het merendeel van de onder deze kostensoort geschaarde kosten als voorheen verhaalbaar als kosten van bovenwijkse voorzieningen." Vooral op aandringen van een bestuurslaag, is minister Ollongren uiteindelijk met een voorstel tot aanvulling van de wet en invoering van deze regeling gekomen.

In een brief d.d. 8 oktober 2019 aan de brancheorganisatie van projectontwikkelaars (NEPROM) wordt door minister Ollongren toegelicht dat de eis dat de ontwikkelingen waarvoor de bijdragen worden gebruikt, opgenomen moeten zijn in een omgevingsvisie of programma betekent dat er een zekere mate van samenhang moet bestaan tussen de bouwactiviteit en de ontwikkeling van een gebied waarvoor de bijdrage wordt gevraagd. Er is volgens haar dus geen sprake van ongeclausuleerde en ongelimiteerde bijdragen.

Publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen
De Tweede Kamer heeft vervolgens tijdens de behandeling van het wetsvoorstel besloten dat er daarnaast ook behoefte is aan een publiekrechtelijk afdwingbare variant. Het amendement Ronnes c.s. is ingediend en met grote meerderheid aangenomen. Dit voegt een heel nieuw leerstuk toe aan het spectrum van financiële bijdragen. Het gaat om een verplichte variant; als een gemeente hem toepast.  

Op grond van art. 13.23 Omgevingswet kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur categorieën ontwikkelingen ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving worden aangewezen waarvoor in een omgevingsplan kan worden bepaald dat een financiële bijdrage wordt verhaald (…).

Er moet wel sprake zijn van een functionele samenhang tussen de activiteit en de beoogde ontwikkeling en de bekostiging van de ontwikkelingen is niet anderszins verzekerd. De functionele samenhang kan onderbouwd worden in een programma of omgevingsvisie.                    

Het geld mag alleen besteed worden aan ontwikkelingen waarvoor die bijdragen zijn verhaald en er moet periodiek aan het publiek verantwoording afgelegd worden over de besteding van de verhaalde financiële bijdrage.                                    

Daarnaast stelt het artikel een maximum, in de vorm van een macroaftopping (opbrengsten min inbrengwaarde) ex. art. 13.14, tweede lid jo. art. 13.18, tweede lid, onder a Omgevingswet bij een integrale gebiedsontwikkeling (met tijdvak) of de microaftopping (waardevermeerdering) ex art. 13.15, tweede, onder b, Omgevingswet bij een organische gebiedsontwikkeling (zonder tijdvak).

Het ontwerpbesluit publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen
In het ontwerpbesluit publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen worden bovenbedoelde categorieën van ontwikkelingen uitgewerkt. Zij zijn terug te vinden in art. 8.21 Omgevingsbesluit. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de voorbeelden die in de toelichting op het amendement worden gegeven door de indieners. Sommige zullen over een tijdje niet meer actueel blijken. Er zou dus ruimte moeten komen om de lijst te zijner tijd weer in te korten, wat mij betreft.

Het begrip functionele samenhang
Op advies van de Raad van State wordt in de Nota van toelichting een poging gedaan het begrip 'functionele samenhang' te verduidelijken. De toelichting roept op dit punt vooral vragen op. Van functionele samenhang is volgens de Nota van toelichting in de eerste plaats sprake als de bouwlocatie en beoogde ontwikkelingen grosso modo binnen een gemeente dezelfde functie hebben of zullen hebben. Dezelfde functie hebben, betekent echter nog niet het begin van een logisch verband tussen de bouwlocatie en de beoogde ontwikkelingen; ook niet in het kader van deze regeling. 

Daarnaast bestaat er functionele samenhang als de (woning)bouwlocatie profijt heeft van de ontwikkeling. Daarmee is nog niet gezegd dat de consument de voorgenomen verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving waardeert. Met andere woorden: dat maakt het niet per definitie redelijk hem ermee te belasten. Het gaat ten slotte om openbaar gebied waar niet alleen de eindgebruiker van profiteert. Dat zullen veelal de eigenaren van bestaande bouw in de buurt van de voorziening zijn. Ook hier zou het gebruik van de woorden 'toerekenbaarheid' en 'proportionaliteit' dus op zijn plaats zijn.

Relatie tussen publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen en kostenverhaal
De minister merkt nog iets interessants op over het verband tussen de publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdrage en kostenverhaal. Ze schrijft: "als de kosten van de aanleg van een voorziening of het treffen van maatregelen via de regeling kostenverhaal op activiteiten kunnen worden verhaald, zijn die voorzieningen of maatregelen niet tevens aan te merken als ontwikkelingen ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving waarvoor die activiteiten tot een financiële bijdrage worden verplicht." Als het leerstuk kostenverhaal van toepassing is, lijkt de mogelijkheid van een publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdrage dus uitgesloten te zijn.

Voortgang
Het ontwerpbesluit 'is voorgehangen' bij de Staten-Generaal. Op 26 januari jl. hebben in de Tweede Kamer commissieleden hun schriftelijke vragen​ over het ontwerpbesluit ingediend.          

De minister beantwoordt de vragen in een zogenoemde 'Nota naar aanleiding van het verslag'. Omdat het huidige kabinet demissionair is, merk ik het volgende op. Theoretisch is het mogelijk dat de Kamerleden op basis van de antwoorden vervolgens alsnog om een controversieelverklaring van het concept vragen. Er kunnen nog onderwerpen toegevoegd worden aan de lijst met onderwerpen. Het is afwachten of dat gebeurt.

Aandachtspunten
De nieuwe wetgeving zou bij gemeenten tot de volgende overwegingen moeten leiden; los van de vraag naar de eventuele inzet van de regelingen:

1)     de effecten op de woningbouwproductie in een gemeente. Veel gemeentebesturen worden geconfronteerd met een groot tekort aan woningen. Een stevige gebruik van bovengenoemde regelingen kan contraproductief werken omdat dat negatief uitpakt op de businesscase;

2)     de gevolgen voor de consument. De huidige woningbouwproductie blijft o.a. achter omdat het door diverse omstandigheden lastig blijkt betaalbaar te bouwen. Uiteindelijk wordt de consument daarvan de dupe. Bijdragen als deze -die kostenverhogend werken- helpen dan niet;

3)     de relatie met de huidige praktijk van anterieur contracteren. Gemeenten en projectontwikkelaars zijn nu gewend in goed en onderling overleg vrijwillig afspraken over financiële bijdragen te maken. In de meeste gevallen lukt dat en functioneert de praktijk naar volle tevredenheid van beide partijen. De vraag is of die relatie door de nieuwe regelingen niet verstoord raakt; hetgeen tot vertraging van planvorming en uitvoering leidt;

4)     de status van het programma. Het 'vrijwillige' programma is een nieuw en flexibel instrument in de Omgevingswet. Het is een lijst van maatregelen en plannen die in principe niet appellabel is. Het is niet bedoeld om functies aan locaties toe te delen; hetgeen hier de facto wel gebeurt in een aantal gevallen. Rechtsbescherming ontbreekt. De vraag is of het programma zich daarom leent voor de toepassing van deze regelingen.

 

https://intern.neprom.nl/Nieuwsafbeeldingen/bijdragen.jpg, https://intern.neprom.nl/Nieuwsafbeeldingen/bijdragen.jpg

Tags