Skip Navigation Links

Dossier-item
28 april 2020
​Kabinet neemt meer regie op de inrichting van Nederland
Er is meer regie nodig vanuit het Rijk om richting te geven aan de fysieke inrichting van Nederland. Minister Kajsa Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties schrijft op 24 april 2020 in aanvulling op de ontwerp-NOVI aan de Tweede Kamer dat de oplopende druk op de leefomgeving vraagt om fundamentele keuzes.

Er is meer regie nodig vanuit het Rijk om richting te geven aan de fysieke inrichting van Nederland. Minister Kajsa Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties schrijft op 24 april 2020 in aanvulling op de ontwerp-NOVI aan de Tweede Kamer dat de oplopende druk op de leefomgeving vraagt om fundamentele keuzes.

Jan Fokkema geeft op www.stadszaken.nl een eerste reactie op de aanvullingsbrief.

Hij is blij dat het kabinet met de Kamerbrief meer realisme uitstraalt als het gaat om de noodzaak om niet meer alleen naar binnenstedelijke woningbouwlocaties te kijken. ‘Ze schuiven langzaam op. Ik vind het bovendien heel positief dat de Rijksoverheid haar verantwoordelijkheid nu meer pakt. De NOVI gaat over de integrale aanpak. Bij de planning van woon- en werklocaties grijpen veel zaken in elkaar, zoals mobiliteit, energietransitie, de kwaliteit van het groen en klimaatadaptatie. De investeringen die de overheid doet in woningbouw, voorzieningen en infrastructuur zijn een belangrijke motor voor de gehele ruimtelijke ontwikkeling. Door te zeggen “Wij gaan sturen op de ontwikkeling van het hele stedelijke netwerk in Nederland” pakt ze haar verantwoordelijkheid en kunnen op een logische wijze op een regionaal niveau de energietransitie, de klimaatadaptie en de kwaliteit van ons landschap daaraan verbonden worden.’

Het kabinet koppelt het overleg met provincies en gemeenten aan het initiatief van de NEPROM om per regio een NOVI-alliantie te vormen en samen een regionale investeringsagenda op te stellen. Fokkema daarover: ‘Uitgangspunt daarbij is dat je op regionaal niveau overheden, marktpartijen, maatschappelijke organisaties aan tafel krijgt om met elkaar heel concreet mede op basis van de woningvraag vast te stellen welke locaties je gaat ontwikkelen, met welke functies en wie daarvoor aan de lat staat. Van onderop dus de opgaven en ontwikkelingen definiëren, en van daaruit kijken waar het Rijk mee kan investeren, vanuit die nationale visie. BZK dient wat ons betreft die concrete RIA’s te benutten bij de uitvoeringsstrategie van de NOVI. Dat werkt veel beter dan een breed bestuursakkoord of die paar onduidelijke NOVI-gebieden waar nu sprake van is of die landsdelige omgevingsagenda’s, die veel te globaal blijven. Géén RIA, géén Zwitsers.’

Daarmee is de regierol die het Rijk inneemt een andere dan bijvoorbeeld bij de Vinex, stelt Fokkema. ‘Dat was voor een groot deel top-down. Zo werkt het nu niet meer. Het initiatief ligt bij de regionale alliantie, en de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij de gemeentelijke en provinciale overheid.’ Dat de NEPROM, de corporaties en andere marktpartijen nu meebepalen, zorgt ook voor realistischer plannen, verwacht Fokkema. ‘Die 130 procent plancapaciteit die de regio’s nu moeten aantonen, is zeker een stap voorwaarts. Het is essentieel dat het Rijk er bovenop gaat zitten en zorgt dat die cijfers van de plancapaciteit geen papieren werkelijkheid blijven. Het gaat om de plannen die uiteindelijk landen en worden uitgevoerd. De volgende stap is dus realistische, controleerbare en voortschrijdende planningen, zodat we steeds met elkaar kunnen zien waar ze wel en niet worden gehaald, en daar actie op kunnen nemen.’